Conclusie
p. 308-310
Texte intégral
1Zoals het nu staat biedt het Brussels gewestelijk recht een aantal bruikbare mechanismen voor de bescherming van de halfnatuurlijke landschappen. Toch is elk van die mechanismen begrensd vanwege de bijzondere invalshoek van waaruit het halfnatuurlijke landschap wordt benaderd.
2Door een coherent en rigoureus gebruik van al die mechanismen zou toch een doeltreffende bescherming van de ecologische rijkdom van de halfnatuurlijke landschappen in een sterk verstedelijkt Gewest mogelijk zijn. Maar de moeilijkheid om een beleid tot bescherming van de halfnatuurlijke landschappen te voeren, wordt vergroot niet alleen door het bestaan van juridische verplichtingen maar vooral door het niet voorhanden zijn van de politieke wil bij de meeste medespelers en het gebrek aan financiële middelen van de overheid. De tamelijk geringe mate van bescherming van de Brusselse halfnatuurlijke landschappen lijkt dus te moeten worden toegeschreven aan een schaars gebruik van de bestaande beschermingsregels.
3Geconstateerd moet worden dat heel wat stadsbewoners de halfnatuurlijke landschappen als “erfgoed” zien dat in stand moet worden gehouden om zowel sociale, wetenschappelijke als esthetische redenen. Voor anderen verdienen die landschappen zelfs een nieuwe kwalificatie: “gemeenschappelijk erfgoed”, dit wegens hun collectieve toeëigening.
4Opmerking verdient dat anders dan in het Franse recht, waar in verscheidene wettelijke regelingen het begrip natuurlijk erfgoed is vastgelegd (zoals de wet van 10 juli 1976 sur la protection de la nature die bepaalt: “La protection des espaces naturels et des paysages (...) est d’intérêt général. II est du devoir de chacun de veiller a la sauvegarde du patrimoine naturel dans lequel il vit” of de Code de l'urbanisme die preciseert “le territoire français est le patrimoine commun de la nation”), het Belgische positieve recht nog nooit getracht heeft een dergelijk concept op te nemen. Ondanks een dergelijke lacune worden vragen gesteld over de gegrondheid van de invoering van dat concept in onze rechtsorde. Onderzocht moet nog worden of dit geschikt zou zijn in verband met de problematiek die wij hier behandelen.
5Laten wij allereerst opmerken dat het identificeren van de halfnatuurlijke landschappen niet kan gebeuren aan de hand van vaste criteria zoals de rechtszekerheid zou vereisen. Ze onderscheiden zich integendeel op grond van criteria die in beweging zijn, met betrekking tot een graduatie in de tijd en een psychologische perceptie. Het zou wel eens kunnen blijken dat de Brusselse halfnatuurlijke landschappen onmogelijk alomvattend kunnen worden gedefinieerd. Men zou dan ook tot de slotsom kunnen komen dat het opleggen van een gemeenschappelijk juridisch statuut voor die graduatie, iets tussen de natuur en de kunst in, onmogelijk is.
6In casu blijkt uit de studie enerzijds dat sommige gebieden bijna volledig hun karakter van halfnatuurlijk landschap hebben verloren (Cfr. Neerpede) en, anderzijds, dat de bestudeerde gebieden sterk uiteenlopen in ecologisch opzicht. Die feitelijke gegevens kunnen gedeeltelijk de moeilijkheden verklaren om de hiervoor uiteengezette juridische instrumenten toe te passen. Er zou op het eerste gezicht moeilijk kunnen worden geconcludeerd dat één enkel juridisch statuut voor alle Brusselse halfnatuurlijke landschappen zou kunnen gelden.
7Een en ander neemt niet weg dat concepten worden uitgedacht die meer geschikt zijn voor het behoud van de natuurlijke landschappen. Embryonale statuten bestaan reeds in het interne recht en in het internationale recht. Wij denken hier aan de speciale landschappen van wetenschappelijk belang (SSSI) die zijn aangewezen door de Nature Conservacy Council in Groot-Brittannië of de bijzondere beschermingszones die door de lidstaten moeten worden aangewezen op grond van de richtlijn van de Europese Gemeenschap van 21 mei 1992 betreffende de bescherming van de natuurlijke habitats alsmede de ongerepte fauna en flora.
8In het geval van een sterk verstedelijkt Gewest zouden eveneens een aantal criteria kunnen worden ontwikkeld die specifiek zijn voor de halfnatuurlijke landschappen (belangrijkheid van de biologische diversiteit, zeldzaamheid van bepaalde soorten van de fauna en flora, spectaculair karakter van bepaalde soorten, geen groengebied, sociale en pedagogische betekenis...). Op grond van die verschillende parameters zou het denkbaar zijn dat op wetenschappelijke basis de landschappen worden geselecteerd die het meest relevant zijn voor het behoud van het natuurlijk erfgoed van het betrokken Gewest en dat getracht wordt een adequate beschermingsregeling uit te werken.
9Niettemin moet nu reeds aan de Brusselse halfnatuurlijke landschappen extra aandacht worden geschonken en moet ieder, burger zowel als politieke medespeler, alle bestaande hulpmiddelen aanwenden opdat enige natuurlijke rijkdom in het stadsmilieu in stand wordt gehouden.
Le texte seul est utilisable sous licence Licence OpenEdition Books. Les autres éléments (illustrations, fichiers annexes importés) sont « Tous droits réservés », sauf mention contraire.
Imaginaire et création historique
Philippe Caumières, Sophie Klimis et Laurent Van Eynde (dir.)
2006
Socialisme ou Barbarie aujourd’hui
Analyses et témoignages
Philippe Caumières, Sophie Klimis et Laurent Van Eynde (dir.)
2012
Le droit romain d’hier à aujourd’hui. Collationes et oblationes
Liber amicorum en l’honneur du professeur Gilbert Hanard
Annette Ruelle et Maxime Berlingin (dir.)
2009
Représenter à l’époque contemporaine
Pratiques littéraires, artistiques et philosophiques
Isabelle Ost, Pierre Piret et Laurent Van Eynde (dir.)
2010
Translatio in fabula
Enjeux d'une rencontre entre fictions et traductions
Sophie Klimis, Laurent Van Eynde et Isabelle Ost (dir.)
2010
Castoriadis et la question de la vérité
Philippe Caumières, Sophie Klimis et Laurent Van Eynde (dir.)
2010