Algemene conclusies
p. 201-206
Texte intégral
1Was de katholieke kiesoverwinning van 1884 aan het toeval toe te schrijven of was zij de weerspiegeling van een grondige verschuiving in het kiesgedrag? Deze vraag stelde J. Lory in zijn inleiding tot dit colloquium. Uit het referaat van R. Falter bleek afdoend dat inderdaad kan gesproken worden van een duurzaam fenomeen. Sinds geruime tijd reeds deed zich een verschuiving in de diepte voor van het liberale naar het katholieke kamp. De verkiezingen van 1884 brachten de definitieve doorbraak in deze ontwikkeling. Bij de analyse van de verkiezingsuitslag van 1884 moet dus zowel met structurele als met conjuncturele factoren rekening gehouden worden.
2Een conjuncturele factor was blijkbaar het ongenoegen over de economische en fiscale politiek die door de vorige liberale regering was gevoerd. De kleine burgerij, die de economische crisis aan den lijve voelde, wenste een efficiënt crisismanagement en keerde zich tegen de hoge uitgaven voor het openbaar onderwijs, die de fiscale druk deden stijgen. Op het platteland heerste er ontevredenheid omdat de liberale regering te weinig maatregelen had genomen om de zware crisis in de landbouw te bestrijden. Er leefde een duidelijk verlangen naar de invoering van protectionistische maatregelen. Van een liberale regering, die ondubbelzinning de vrijhandel verdedigde, viel in die richting niets te verwachten. De landbouwkwestie leverde de liberalen allicht verlies op in de Waalse plattelandsdistricten, die sterk bijdroegen tot de katholieke overwinning.
3De cruciale verschuiving deed zich voor in het kiesarrondissement Brussel. Hier speelde duidelijk ook een structurele factor een rol, met name de vrees voor het radicalisme, waarachter men het socialisme zag. Onder de Brusselse Onafhankelijken vormde het antiradicalisme het voornaamste bi ndteken. De overwinning van hun lijst bij de Kamerverkiezingen van 10 juni 1884 bracht een zware slag toe aan de machtspositie van de liberalen. Deze trend zou bij latere verkiezingen bevestigd worden, ook in andere grote verstedelijkte kiesarrondissementen als bijvoorbeeld Gent. De sociale onrust in 1886 zou de burgerlijke afweerreflex tegenover het socialisme nog versterken. Het radicalisme, dat door heel wat burgers met het socialisme geassocieerd werd, discrediteerde meteen het liberalisme in hun ogen. Velen vonden daardoor de weg naar de conservatieve partij. Het was allicht niet de confessionele inslag in deze partij die hen aantrok maar veeleer haar behoudende opstelling.
4Dit brengt ons bij de vraag naar de betekenis van de confessionele factor en bepaald van de schoolkwestie in de verkiezingsuitslag van 1884. Men kan veronderstellen dat een aantal gematigden onder invloed van de toegenomen levensbeschouwelijke polarisatie en van eventuele sociale druk het liberale kamp verlaten hebben. Dit kan zowel in de stedelijke agglomeraties als in de (Waalse) plattelandsdistricten een rol hebben gespeeld tijdens de verkiezingen. In hoeverre konden dergelijke gematigden afgeschrikt worden door de ultramontaanse fractie binnen het katholieke kamp? Alleszins minder dan vóór 1878 het geval was. De ultramontanen hadden, zoals uit de bijdrage van J.L. Soete blijkt, heel wat van hun stellingen gemilderd. De Nationale Unie voor het Herstel van de Grieven, waarin zij een cruciale rol speelden, kwam tot een vorm van samenwerking met de parlementaire rechterzijde, op basis van een eerder gematigd programma, dat niet direct van aard was om wankelmoedige liberale kiezers af te schrikken.
5Had de mobilisatie van het katholieke volk, in het raam van de schoolstrijd, geen ander effect dan het aantrekken van enkele vlottende kiezers? Dit was duidelijk niet zo. De toename van de katholieke strijdbaarheid leidde tot een betere voorbereiding van de verkiezingen. Zoals R. Falter in zijn bijdrage vermeldt, vormde een hardwerkende organisatie bij de verkiezingen onder het censuskiesrecht de sleutel tot het succes. Er werd na 1880, afgaand op de sterke toename van het kiezerskorps, heel wat "georganiseerd" in de arrondissementen die in 1884 naar de stembus trokken. Blijkbaar waren de katholieken meer succesvol dan de liberalen bij de creatie van nieuwe kiezers.
6De toegenomen katholieke strijdbaarheid was van blijvende betekenis na de stembusslag. Toen de liberalen in augustus straatmanifestaties begonnen te organiseren tegen de nieuwe schoolwet kwamen de katholieken voor het eerst ook massaal op straat in de hoofdstad, dit op initiatief van de Nationale Unie voor het Herstel der Grieven. De betoging van 7 september werd een indrukwekkende machtsmanifestatie. Dat zij door de liberalen werd uiteengeslagen veranderde hier weinig aan. Met deze massale steun in de rug, nam de katholieke regering een krachtdadige houding aan. Door haar beslist optreden slaagde zij er goeddeels in, zoals L. Keunings in zijn bijdrage heeft aangetoond, de orde te handhaven. Zij zou tenslotte bezwijken voor de koninklijke druk na de gemeenteraadsverkiezingen van 19 oktober 1884.
7Woeste, Jacobs en Malou verdwenen uit de regering maar de schoolwet van 20 september 1884 werd niet geamendeerd, tegen de uitdrukkelijke wens in van Leopold II, zoals blijkt uit de bijdrage van J. Stengers. Alles bij elkaar bracht 1884 niet zo maar een herhaling van 1871. De katholieken waren ondertussen meer strijdbaar geworden en hiertoe had de ultramontaanse fractie in niet geringe mate bijgedragen.
8Deze ontwikkeling leidde meteen tot een versterking van het confessionalisme binnen de katholieke partij. Meer dan voorheen was er bereidheid om een confessionele politiek te voeren, al moest in het eerstvolgend decennium, zolang het censuskiesrecht van kracht was, de liberale opinie terzake nog erg ontzien worden. L. Wils is geneigd de versterking van het confessionalisme na 1884 in vraag te stellen. Hij zwakt de tegenstellingen tussen de liberaal-katholieken en de ultramontanen binnen het katholieke kamp eerder af en minimaliseert vooral de betekenis van de ultramontanen. Volgens hem was de katholieke partij zowel vóór als na 1884 een gematigd confessionele partij, die echter pas naderhand, gezien haar versterkte machtspositie, de kans kreeg in zekere mate een "katholiek" programma ten uitvoer te leggen. In deze visie wordt de antiliberale wervingskracht onderschat van de Romeinse kwestie en de schoolkwestie. De ultramontanen versterkten doorheen de jaren 1870 hun posities in het katholiek organisatie-en perswezen. In de jaren 1880 richtten zij zich uitdrukkelijk naar de sociale sector. Zij werden de stuwende kracht achter de belangrijkste katholieke sociale organisaties, die een uitgesproken confessionele inslag kregen. Na de grondwetsherziening van 1893, met de toekenning van het algemeen meervoudig stemrecht, kon deze sociale actie politiek verzilverd worden. Voortaan zou een nog meer "katholieke" politiek mogelijk zijn dan ten tijde van het censuskiesrecht. Met de verbreding van de machtsbasis van de katholieke partij ging dus een verdere accentuering van het confessionalisme gepaard. De aanloop daartoe was reeds te situeren ten tijde van de schoolstrijd. De verhoging van de katholieke weerbaarheid, vooral door toedoen van de ultramontaanse actie, gaf een steviger ruggegraat aan de katholieke partij. Dit was een laatste structurele factor die tot de machtsverschuiving van 1884 leidde. Deze factor helpt meteen verklaren waarom de katholieke partij zich zolang aan de macht wist te handhaven. Het confessionalisme werd het bindmiddel bij uitstek tussen de katholieke partij en zeer uiteenlopende bevolkingsgroepen als de (kleine) burgerij, de landbouwers en de arbeiders. Het werd het cement van de machtsbasis van de regerende partij.
9L. Wils heeft er in zijn bijdrage terecht op gewezen dat een andere verklaring voor de langdurige machtsuitoefening door de katholieke partij ligt in het feit dat rekening werd gehouden met de belangen van de (midden)groepen waarop de partij sinds lang steunde. Er werd een actieve landbouwpolitiek gevoerd. Via administratieve maatregelen en taalwetten werd aan de verlangens van de vlaamsgezinden tegemoetgekomen. De taalwetgeving werd omgebogen van een bescherming der fransonkundigen in Vlaanderen naar de gelijkstelling van beide nationale talen in België. De militiewetgeving werd aangepast in de richting van het vrijwilli gerschap, waardoor werd toegegeven aan het latente antimilitarisme op het platteland. Ten behoeve van nieuwe kiezers, de arbeiders, werd er een begin gemaakt met de uitwerking van een sociale wetgeving. Overigens werden ook in ruime mate de wezenlijke belangen van de industriële en de handelsburgerij ontzien. Binnen deze groep kon de katholieke partij ook op enige steun rekenen, dit op basis van een antisocialistische reflex. Door een dergelijke, gerichte politiek wisten de katholieken hun absolute meerderheid ook nog na de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 1899 te behouden. Voordien had het vigerende meerderheidsstelsel hun bijzonder grote diensten bewezen, gezien er een diepe verdeeldheid heerste in het antiklerikale kamp tussen doctrinairen, radicalen en socialisten. Aan katholieke zijde bleven de politiek dissidenties eerder beperkt.
10In dit colloquium stond de vraag centraal welke factoren leidden tot een-duurzame-verschuiving van de politieke macht in 1884. Een ander aspect, het bestuderen waard, is de invloed die door de katholieke partij is uitgeoefend na 1884. Sinds dat jaar heeft deze partij bijna permanent mee het beleid bepaald in België. Welke weerslag heeft dit gehad op de organisatie van de samenleving, op de werking van de instellingen? Een onderzoek hieromtrent zou minstens twee richtingen moeten uitgaan. In de eerste plaats zou moeten nagegaan worden hoe het latent antiliberalisme van de katholieke partij heeft bijgedragen tot de verzuiling van de Belgische samenleving. Anderzijds zou moeten geëvalueerd worden in welke mate haar latent anti socialisme gestalte heeft gegeven aan een sociaal-economische ordening, gebaseerd op het harmonie- en overlegmodel. De conclusie van dat onderzoek zal allicht duidelijk maken hoezeer de katholieke partij haar stempel heeft gedrukt op de Belgische samenleving. Vooral tegen die achtergrond bekeken, waren de verkiezingen van 1884 meer dan een "fait divers". Zij betekenden een keerpunt in de Belgische geschiedenis.
Auteur
Le texte seul est utilisable sous licence Licence OpenEdition Books. Les autres éléments (illustrations, fichiers annexes importés) sont « Tous droits réservés », sauf mention contraire.
Soigner ou punir ?
Un regard empirique sur la défense sociale en Belgique
Yves Cartuyvels, Brice Chametiers et Anne Wyvekens (dir.)
2010
Savoirs experts et profanes dans la construction des problèmes publics
Ludivine Damay, Denis Benjamin et Denis Duez (dir.)
2011
Droit et Justice en Afrique coloniale
Traditions, productions et réformes
Bérangère Piret, Charlotte Braillon, Laurence Montel et al. (dir.)
2014
De la religion que l’on voit à la religion que l’on ne voit pas
Les jeunes, le religieux et le travail social
Maryam Kolly
2018
Le manifeste Conscience africaine (1956)
Élites congolaises et société coloniale. Regards croisés
Nathalie Tousignant (dir.)
2009
Être mobile
Vécus du temps et usages des modes de transport à Bruxelles
Michel Hubert, Philippe Huynen et Bertrand Montulet
2007