De Kamerverkiezingen van 10 juni 1884
Les élections législatives du 10 juin 1884
p. 9-43
Résumé
Les élections législatives du 10 juin 1884-moment-clef de l'histoire politique de la Belgique du 19e siècle-n'ont pas jusqu'à présent fait l'objet d'une analyse approfondie. A vrai dire, les rares données statistiques du siècle passé sont en partie la cause de cette lacune.
Le système électoral appliqué aux élections de 1884 était celui du suffrage censitaire combiné avec le système majoritaire. Une des conséquences de l'application de la représentation majoritaire fut que la lutte entre les partis se limitait d'habitude à quelques arrondissements : les villes flamandes et la campagne wallonne. Les deux partis s'attendaient, quelques jours avant les élections du 10 juin 1884, à ce que les catholiques atteignent la parité en nombre de sièges avec les libéraux au parlement.
En définitive, les catholiques l'emportèrent par une nette victoire. Dans tous les arrondissements contestés-Bruxelles, Anvers, Bruges, Nivelles, Namur, Philippeville, Neufchâteau, Virton-, ils améliorèrent largement leurs résultats des élections précédentes. Des villes flamandes-telles Bruges et Anvers-, la plupart des districts ruraux wallons, mais surtout Bruxelles, la forteresse libérale, élirent des représentants catholiques. Le système majoritaire transforma cette victoire électorale en une très large majorité catholique à la Chambre.
L'analyse des statistiques disponibles permet d'indiquer quelques causes qui auraient amené la victoire catholique :
1°) le mécontentement de l'électorat libéral à l'égard de son gouvernement atteignit son apogée le 10 juin 1884 ;
2°) certainement à Bruxelles, une partie des électeurs libéraux s'était distanciée des candidats de leur Association, à cause de la présence de quelques ténors du radicalisme (Janson, Féron, Arnould) sur la liste libé rale ;
3°) entre 1880 et 1884, on put constater une augmentation remarquable du nombre d'électeurs inscrits, ce qui suggère un effort plus que normal de la part des associations électorales pour "créer" de nouveaux électeurs; cet effort fut couronné de succès, surtout du côté catholique ;
4°) la croissance du corps électoral aurait été due en premier lieu à l'entrée d'un grand nombre d'électeurs de la classe moyenne et de la petite bourgeoisie.
Ces constatations se trouvent confirmées par une analyse du programme catholique de 1884, où le profil confessionnel du parti restait dans l'obscurité, tandis que l'appel aux motivations économiques des électeurs prévalait. Du moins dans les arrondissements électoraux contestés et dans les villes où le parti catholique semble avoir emporté la victoire électorale par un appel aux électeurs du centre.
Texte intégral
1Het jaar 1884 wordt algemeen beschouwd als een keerpunt in de politieke geschiedenis van België1. Dat jaar kwam er een einde aan de eerste schoolstrijd en verdween het laatste homogeen liberaal kabinet van de macht. Er begon een periode van 30 jaar ononderbroken katholieke regering. En sinds 1884 tot op de dag van vandaag is de katholieke zuil-op twee korte onderbrekingen van 1945 tot 1947 en van 1954 tot 1958 na-rechtstreeks bij de machtsuitoefening in België betrokken.
2De kamerverkiezingen van 10 juni 1884 zijn de scharnier van de machtswisseling geweest. Maar tot op heden werden ze bijna niet aan een nauwkeurige analyse onderworpen. Als oorzaken voor de verandering worden meestal genoemd: de verdeeldheid in het liberale kamp, de hervonden eenheid en de nieuwe impulsen vanuit ultramontaanse hoek (rond de Unie voor het Herstel der Grieven)2 bij de katholieken, de ontevredenheid van het cijnskiezerskorps over de dure regeringspolitiek3.
3Natuurlijk is het onmogelijk volledig na te gaan waarom een kiezer zus of zo stemde in de beslotenheid van zijn stemhokje. En voor 1884 beschikken we allesbehalve over door politologische spitstechnologie tot stand gebrachte statistische gegevens, zoals die vandaag de verschuivingen in het kiezerskorps aan de hand van steekproeven en opiniepeilingen trachten te verklaren. Maar er zijn uit het beschikbare cijfermateriaal toch op zijn minst een aantal aanduidingen te halen die naar bepaalde oorzaken verwijzen.
4De verkiezingen van 1884 vonden nog plaats volgens het patroon van een gewone stembusslag uit de negentiende eeuw4. Er werd in de eerste plaats gekozen volgens de normen van het door de grondwet van 1831 voorgeschreven en in 1848 aangepaste cijnskiesrecht: wie jaarlijks 42, 32 fr. (20 florijn) aan directe belastingen betaalde, had recht op één stem. Dat betekende dat het kiesrecht in handen was van een bovenlaag van notabelen en een sinds 1848 groeiende groep van "middenstanders": handelaars, kleine industriëlen en boeren. Waarmee België, dat zichzelf in 1831 een revolutionaire grondwet had aangemeten, in 1884 hopeloos achterop was geraakt t.o.v. zijn rechtstreekse buurlanden Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland, die een bredere laag van hun bevolking tot de stembus toelieten.
5Even belangrijk was dat er gekozen werd volgens het meerderheidsstelsel, en wel in een variant die in de vakterminologie de "block vote" wordt genoemd. Er waren 41 kiesdistricten, de administratieve arrondissementen. Vermits de grondwet (art. 49) voorschreef dat het aantal Kamerzetels in functie stond van het aantal inwoners en de kieswet van 1831 voor onveranderlijke territoriale begrenzingen van de districten had geopteerd, verschilde het aantal volksvertegenwoordigers van arrondissement tot arrondissement: Brussel had er in 1884 16, Luik 9, tien kleine arrondissementen slechts één5. Om de tien jaar moest de zetelverdeling aan het bevolkingscijfer aangepast worden, al konden de regeringen meestal niet zolang wachten als bleek dat de aanpassingen in hun voordeel zouden spelen6.
6Elke kiezer had in zijn district evenveel stemmen als er zetels te verdelen waren: de Brusselaar 16, de Oostendenaar 1. Wie meer dan één stem had, kon ze verdelen over de verschillende kandidaten (in het Belgisch jargon: "panacheren"). Sinds 1877 bestonden er volgens een vaste procedure vooraf ingediende en op de stembiljetten afgedrukte "partij-lijsten", maar louter technisch gesproken speelden die bij de berekening van de uitslag geen rol. De volgorde van de namen was alfabetisch. Verkozen waren die kandidaten die op iets meer dan de helft van de geldige stembiljetten aangeduid werden. De kieswet vereiste dus een absolute meerderheid. Haalden geen of niet genoeg kandidaten die kiesdrempel, dan werd een herstemming ("ballotage") georganiseerd, volgens dezelfde procedure, met dubbel zoveel kandidaten-de best geplaatsten uit de eerste ronde-als er nog vacante zetels waren. Bij een herstemming volstond een relatieve meerderheid om verkozen te worden.
7In de praktijk verliep alles erg eenvoudig. Elke partij duidde evenveel kandidaten aan als er vacante zetels waren. Het gros van de kiezers was trouw genoeg aan de eigen partij om niet te "panacheren" en alleen haar kandidaten aan te duiden. Zodat meestal alle zetels van één district naar dezelfde partij gingen, hoe nipt haar overwinning soms ook was. Daardoor ontstonden in feite twee soorten districten: de "gedepolitiseerde" en de "gepolariseerde".
8Als een partij in een district 2% meer stemmen behaalde dan haar rivaal, dan rijfde zij meestal alle zetels binnen. Groeide die voorsprong nog, dan kwam de rivaliserende partij de volgende keer misschien niet eens op7. In sommige districten was de dominerende positie van één partij zo sterk dat de andere bijna nooit opkwam. Om een voorbeeld te geven: op de 12 Kamerverkiezingen tussen 1857 en 1892 kwam er in het Westvlaamse district Tielt nooit een liberale lijst op. In Roeselare, Sint-Niklaas en Maaseik één keer. In Mons slechts drie keer een katholieke. Behalve in jaren van grote kiesstrijd zoals in 1864, 1870 of 1884, kan men vastellen dat haast bij elke verkiezing tussen 1857 en 1892 de helft tot 2/3 van alle kiesdistricten op die manier "gedepolitiseerd" was.
9Wat voor gevolg had dat de eigenlijke machtsverschuivingen beperkt bleven tot enkele districten. Gent, Nijvel, Soignies en Charleroi golden als "strijdarrondissementen": daar traden tussen 1857 en 1892 telkens twee aan elkaar gewaagde partijen in het strijdperk. In Antwerpen lieten slechts één keer (1872) de liberalen het afweten. De grote "strijdarrondisementen" waren dan ook cruciaal voor het behoud of het verlies van de regeringsmeerderheid. Vermits Gent en Antwerpen (in 1884) over 8 zetels beschikten en die haast altijd met nipt stemmenverschil naar de ene of de andere partij gingen, werd vaak daar over de parlementaire meerderheid beslist. Men kan zich meteen ook voorstellen welke druk er op de kiezers in die "gepolariseerde" districten uitgeoefend werd en hoe een kleine, marginale, zij het niet automatisch aan één van de partijen gebonden groep-bv. de flaminganten-hoge eisen kon stellen.
10De verdeling in "gepolariseerde" en "gedepolitiseerde" districten laat toe België onder het cijnskiesstelsel in vier electorale regio's te verdelen. Het Vlaamse platteland-op Oostende na-stemde tussen 1857 en 1892 steevast en met forse meerderheden katholiek. De Vlaamse stedelijke districten (Brugge, Antwerpen en Gent) waren haast doorlopend fel omstreden. Tot ongeveer 1870 gold dat enigszins ook voor de Westvlaamse districten Veurne, Diksmuide en leper, waar echter ook unionistische strekkingen een rol speelden. Het hoofdstedelijk district Brussel was een stevig liberaal bolwerk, net als trouwens de industriecentra Mons, Thuin en Luik. Meer omstreden, zij het overwegend liberaal waren de industriële regio's Soignies, Charleroi en Verviers. Andere Waalse districten stemden verdeeld: Tournai, Ath en Arlon stevig liberaal, Namen, Dînant, Bastogne en Marche doorgaans katholiek. De andere districten wisselden regelmatig van kamp.
11Uit die nogal ruwe schets van de electorale kaart blijkt dat door het Belgisch cijnskiezerscorps van de 19de eeuw twee scheidslijnen liepen. De belangrijkste was die tussen stad en platteland; ze zou waarschijnlijk nog sterker geaccentueerd worden als uit de cijfers blijkt, wanneer men elk district apart nog eens zou gaan verdelen in steden en landelijke gemeenten. Daarnaast was er een kleinere scheiding: die tussen de "Vlaamse" en de "Waalse" districten8. Want het Waalse platteland stemde doorgaans minder katholiek dan het Vlaamse, en de Vlaamse steden minder liberaal dan de Waalse en Brussel. Waaruit meteen volgt dat de "gedepolitiseerde" districten vooral samenvielen met het Vlaamse platteland, Brussel en de Waalse steden en industriecentra. Terwijl de strijd om de macht doorgaans uitgevochten werd in de Vlaamse steden en op het Waalse platteland.
12Grosso modo palmden de liberalen bij hun grote verkiezingsoverwinning van 1857 beide betwiste gebieden in, met zetels in Brussel en alle Waalse districten, maar ook in Brugge, Gent en Antwerpen. Met de doorbraak en de overwinning van de Meetingpartij in Antwerpen in 1863, werden de katholieken opnieuw een ernstige concurrent voor de liberale regering. Tijdens de daaropvolgende twintig jaar hielden beide partijen elkaar op het nationaal niveau dermate in evenwicht, dat op de zeven Kamerverkiezingen in het arrondissement Gent tussen 1864 en 1882 de uitslag er vier keer-in 1864, juni 1870, 1874 en 1878-en vaak met enkele honderden stemmen (of zelfs minder) op ongeveer 3.000 de doorslag gaf voor de vorming van een meerderheid in het parlement. Pas in 1884 zou die afhankelijkheid van de Gentse uitslag verminderen.
13Toch waren er al vóór 1884 enkele aanduidingen voor een geleidelijke machtsverschuiving in de diepte van het liberale naar het katholieke kamp toe. Aan het begin van de jaren zeventig werden in de Westvlaamse districten Veurne, Diksmuide en leper, en gedeeltelijk ook in Brugge, de liberale kandidaten teruggedrongen. In Luxemburg noteerden de katholieken toen ook vooruitgang, vooral in Bastogne en Marche, maar ook in Neufchâteau en Virton. In 1870 was er zelfs heel even zetelwinst voor hen weggelegd in Huy en Verviers. Slechts in 1880 konden de liberalen opnieuw vooruitgang boeken, met o.a. door manipulatie van de kieswetten verkregen winst in Brugge, Neufchâteau, Virton en Namen. Maar grosso modo was voor 1884 al merkbaar dat het electoraal strijdperk zich aan het verleggen was van de Vlaamse steden naar de kleinere, doorgaans agrarisch Waalse districten9.
14Aan de vooravond van de Kamerverkiezingen van 10 juni 1884 hadden de liberalen 79 volksvertegenwoordigers, de katholieken 59. De liberale regering steunde op stevige meerderheden in Luik (9), Mons (6), Tournai (4), Thuin (3), Ath (2), Huy (2), Arlon (1), Virton (1) en Oostende (1), op ruime voorsprong in Charleroi (7) en Verviers (4), en op labiele zetelwinst in Gent (8), Nijvel (4), Waremme (2) en Neufchâteau (1). De 14 zetels van Brussel waren in 1880 zonder tegenstand naar de liberalen gegaan, maar de twee bijkomende zetels waren in 1882 niet zonder moeite op de nieuwe partij van "Onafhankelijken" veroverd. In Antwerpen palmden de liberalen toen ook de bijkomende zetel nipt in (1). Zij hadden bovendien 1 van de drie Brugse zetels, 2 van de vier in Namen, 2 van de drie in Soignies en 1 van de twee in Philippeville. Samengevat kan men stellen dat de driehoek Brussel-Luik-Henegouwen de kern van de liberale meerderheid vormde, met Gent als hefboom tot de macht.
15De minoritaire katholieke vertegenwoordiging berustte veel minder op wankele meerderheden. Zetels werden met de liberalen gedeeld in Brugge, Soignies, Namen en Philippeville, en uit de verkiezingen voor de bijkomende zetel in 1882 was gebleken dat de 7 zetels van de Meeting-partij in Antwerpen ook allesbehalve verzekerd waren. Maar alle andere katholieke volksvertegenwoordigers waren met stevige meerderheden naar de Kamer afgevaardigd: Leuven (5), Kortijk (4), Aalst (4), Mechelen (3), Turnhout (3), leper (3), Oudenaarde (3), Sint-Niklaas (3), Dendermonde (3), Roeselare (2), Tielt (2), Dinant (2), Hasselt (2), Tongeren (2), Veurne (1), Diksmuide (1), Eeklo (1), Bastogne (1), Marche (1) en Maaseik (1). Overduidelijk blijkt daaruit hoezeer het Vlaamse platteland de kern van de katholieke partij vormde 10.
16Uit de vergelijking van de electorale posities van beide partijen kan afgeleid worden dat een verschuiving in 1884 in twee richtingen kon gebeuren. De liberalen hadden hun electorale posities ruim uitgebreid. Indien ze er in slaagden die te consolideren-laat staan uit te breiden-, dan betekende dat, vergeleken bij de voorgaande 20 jaar, een structurele verandering in het Belgische verkiezingslandschap. Meer in de lijn van de voorgaande verkiezingen-zeker die van 1882-lag het terugbalanceren van de pendel naar de katholieke partij toe. Precies dat laatste is in 1884 gebeurd, maar in ruimere mate dan verwacht werd. Er kwam wel degelijk een diepgaande structurele verandering in het Belgisch electoraal landschap.
17Vermits de Kamer om de twee jaar voor de helft vernieuwd werd, moest het kiezerskorps op10 juni 1884 slechts in vijf provincies gaan stemmen: Antwerpen, Brabant, West-Vlaanderen, Luxemburg en Namen. In totaal stonden 6 9 zetels op het spel: 41 katholieke en 28 liberale. Voor de verkiezingsdag waren 16 van die 69 zetels eigenlijk al toegewezen, omdat er geen tegenkandidaten voor kwamen opdagen. Het waren alle katholieke zetels: Mechelen (3), Turnhout (3), Kortrijk (4), Roeselare (2), Tielt (2), Veurne (1), Diksmuide (1) en Bastogne (1). Voor 13 zetels was er wel oppositie, maar die kon met bijna-zekerheid als kansloos beschouwd worden: de katholieken konden rekenen op Leuven (5), leper (3), Dinant (2) en Marche (1). De liberalen konden maar van één zetel min of meer zeker zijn:die van Arlon.
18Veertig van de 69 zetels-27 liberale, 13 katholieke-waren fel omstreden en dat is voor de periode van het cijnskiesrecht een erg hoog getal. Antwerpen (8), Nijvel (4) en Brugge (3) waren van oudsher districten waar de uitslag onzeker was. In Namen (4), Philippeville (2), Neufchâteau (1) en Virton (1) was de strijd pas in de jaren zeventig opgelaaid. In Brussel (16), traditioneel een liberaal bolwerk, pas sinds 1882. En in Oostende (1), waar voor 1884 slechts één keer oppositie aantrad tegen de liberale volksvertegenwoordiger, was de uitslag voor het eerst erg onzeker.
19De verwachting bij beide politieke partijen was dat de liberalen zetels zouden verliezen en dat daaruit een patstelling in de Kamer zou ontstaan, waarna de koning-zoals in 1864 en 1870-de Kamer zou ontbinden en algemene verkiezingen uitschrijven. Kabinetsleider Frère-Orban schreef op 2 juni aan zijn vriend Trasenster: "Selon toutes les vraisemblances nous perdrons au moins quatre voix en province; la majorité serait réduite à 12 voix, en supposant le succès à Bruxelles de la liste de l'Association. Mais quelle majorité! Ce succès est fort incertain. En admettant l'échec de quelques-uns, trois où quatre, on est en face de la dissolution"11.
20De katholieke voorman Charles Woeste van zijn kant schreef in zijn memoires: "Avant la fin de mai, nous n'espérions pas le succès à Bruxelles. Nous comptions sur les gains suivants: une voix à Bruges, une à Anvers, deux à Namur, peut-être une à Philippeville et une à Neufchâteau. Le ministère ayant vingt voix de majorité, il nous fallait emporter Nivelles pour arriver à l'équilibre"12. Pas toen bij de provinciale verkiezingen van 25 mei bleek hoezeer de liberalen er bij de kiezers op achteruit waren gegaan-en dat ondanks het nieuwe, in 1883 ingevoerde capacitair kiesrecht dat hen had moeten bevoordelen13-begon men bij de oppositie te hopen op winst in Nijvel en enkele zetels in Brussel14. Liberalen en katholieken koesterden dus ongeveer dezelfde verwachtingen over de uitslag, en zouden beiden op 10 juni 1884 verrast worden door de omvang van de verschuivingen.
21De verkiezingsuitslag in het hoofdstedelijk district Brussel is de scharnier geweest van de machtswisseling van 1884. De liberalen hadden daar van een onbedreigde machtspositie genoten tot aan het einde van de jaren zeventig, iets wat toeliet om zonder schade hoogoplopende ruzies tussen doctrinairen en radicalen binnen de Association Libérale in het publiek uit te vechten. De radicalen hadden daarbij het pleit in hun voordeel beslecht, wat duidelijk bleek uit de aanduiding van Paul Janson-voor vele geschrokken doctrinairen en katholieken niet meer of minder dan een volbloed socialist-als kandidaat bij een tussentijdse verkiezing in 1877. Maar tegen de doorbraak van de jonge generatie radicalen rond Janson ontstond in de Brusselse agglomeratie verzet vanuit verschillende richtingen, zowel van doctrinaire liberalen als van katholieken als van pure opportunisten die beseften dat tussen de radicale top van de Association Libérale en de conservatiever ingestelde basis van liberale cijnskiezers een kloof ontstond waarvan gebruik gemaakt kon worden. Dat allegaartje van anti-radicalen organiseerde zich geleidelijk op gemeentelijk niveau en zou zijn krachten bundelen rond wat we nu een "poujadistisch" programma zouden noemen-nadruk op "minder politiek" en "minder belastingen en verspillingen"-onder de naam van "Onafhankelijken". Met de katholieken werd vanaf 1882 een kartel gesloten om te trachten de zetels in de Kamer van het hoofdstedelijk district op de radicale tegenstander te veroveren15.
22Twee "onafhankelijke" kandidaten, d'Oultremont en Parmentier, daagden in 1882 voor de twee nieuwe Brusselse zetels de liberale burgemeester Buls en zijn medestander Victor Arnould uit. Laatstgenoemden haalden hun slag thuis met 8323 stemmen voor Buls en 7966 voor Arnould. Maar d'Oultremont bleef met zijn 7254 stemmen niet ver achter, net zomin als Parmentier (7210). En het was opvallend dat de al wat gematigder radicaal van een oudere generatie Buls ruim 300 stemmen meer kreeg dan zijn jongere en temperamentvollere medestander Arnould. De overwinning van de "Onafhankelijken" op 10 juni 1884 was dus niet zo'n grote verrassing, wel de omvang van hun score: gemiddeld 8923 stemmen tegenover 7530 voor de liberale kandidaten en 365 voor de drie socialisten die ook opkwamen16.
23Ongeveer hetzelfde geldt voor Antwerpen, waar de Meetingpartij haar sinds 1863 gevestigde greep op de lokale volksvertegenwoordiging behield. De persoonlijke populariteit van de Antwerpse burgemeester Leopold De Wael, die in 1878 en 1882 tussentijdse verkiezingen had gewonnen, en ook in 1884 de beste score van al zijn partijgenoten liet noteren, vermocht daar weinig tegen. Ook hier was de overwinning van de Meeting verrassend groot. Een voorsprong van gemiddeld 1400 stemmen op de liberale concurrentie (6763-5348) tegenover 200 in 1876 en 1880. De uitslag vormde een terugkeer naar de machtspositie van de Meeting-toen een pas gevormd kartel van flaminganten, reformistische katholieken en radicalen17-in de jaren zestig. Binnen de lijst van de Meeting viel in 1884 één frappante verandering te noteren: de doorbraak van de flamingantische volksvertegenwoordiger Edward Coremans, die in 1880 slechts de zesde score (op zeven) van de Meeting kandidaten behaalde en vier jaar later zelfs beter deed dan boegbeeld Victor Jacobs.
24Van Nijvel is bekend dat de katholieke leiders uit Brussel pas na de provinciale verkiezingen van 25 mei kandidaten vonden om er te trachten de liberalen hun vier zetels afhandig te maken. Jules de Burlet, de burgemeester van Nijvel en actief in de Unie voor het Herstel der Grieven, werd de drijvende kracht achter de lijst18. De invoering van protectionistische tarieven voor de landbouw vormde er het hoofdthema van de verkiezings-campagne19. De katholieken wonnen met gemiddeld 1614 stemmen tegen 1539 voor de liberalen. De grote marge in de score van de katholieke kandidaten-1635 voor nieuwkomer en heftig protectionist Dumont tegenover 1578 voor de meer doorsnee-conservatieve baron Snoy-had voor gevolg dat laatstgenoemde niet de vereiste kiesdrempel haalde. Maar bij de herstemming een week later liet zijn liberale opponent het afweten, zodat de katholieken voor het eerst alle vier zetels in Nijvel binnenrijfden.
25In het district Namen stonden de katholieken traditioneel erg sterk. Sinds 1866 hadden ze er altijd met een ruime marge alle zetels in hun bezit gehad. Maar in 1880 waren-ook al doordat er 327 minder kiesgerechtigden waren (een daling van ca. 10 t.h.)-de liberalen even sterk gebleken als de katholieken, wat tot een herstemming voor drie van de vier zetels leidde die uiteindelijk ook de liberaal Tournay in de Kamer bracht. Bij een tussentijdse verkiezing op 3 juli 1882-ter vervanging van de overleden katholiek Wasseige-kwam er zelfs een tweede liberaal bij op de Naamse bank: Cuvelier, die zijn concurrent Hamoir met ca. 50 stemmen versloeg (1553-1494). Maar twee jaar later wonnen de katholieken opnieuw ruimschoots het pleit met gemiddeld 1800 stemmen tegen 1479. Ook toen scoorde Cuvelier (1522) beter dan zijn liberale collega's, waarbij hij blijkbaar ook katholieke stemmen kreeg die aan de eigen kandidaat Dohet (1746) werden onthouden. Al veranderde dat niets aan het resultaat dat de katholieken in Namen in hun oude machtspositie herstelde.
26Hoewel met een minder ruime marge dan in Namen, gingen ook in het arrondissement Brugge de zetels doorgaans naar de katholieken. In 1876 was dat echter erg nipt gebeurd (met gemiddeld 30 stemmen voorsprong, 1402-1372) en in 1880 kwam het tot een herstemming voor 2 zetels, waarbij de liberaal Pecsteen en de katholiek Van Outryve verkozen werden. Niets meer daarvan in 1884: de katholieken wonnen met gemiddeld ruim 600 stemmen voorsprong op de liberale concurrentie (1645–1013). Daarmee namen zij voor het eerst in het arrondissement Brugge afstand van hun tegenstander, en vestigden een katholieke heerschappij die nog lang gehandhaafd zou blijven.
27In Philippeville wonnen de katholieken beide zetels (gemiddeld 592 stemmen tegen 533 voor de liberalen), nadat ze bij een tussentijdse verkiezing in 1882 voor het eerst de liberalen verslagen hadden (565-515), twee jaar na hun relatief zware nederlaag (487-585) in 1880. In Neufchâteau wonnen ze hun in 1880 verloren gegane zetel terug, en herstelden ze ongeveer de lokale electorale verhoudingen van 1876. In Virton strandde de katholieke kandidaat Mernier op 7 stemmen van de liberale Philippe Bouvier-Evenepoel (293-300), waardoor de in 1880 verloren gegane zetel in het liberale kamp bleef. De grootste verrassing kwam uit het traditioneel liberale district Oostende, waar de katholieken slechts eenmaal-in 1876-voor serieuze tegenkanting hadden gezorgd. De uittredende liberale kandidaat Janssens werd met 572 tegen 556 stemmen verslagen door de katholiek Paul Carbon20.
28Ook in de niet-betwiste districten gingen de katholieken er meestal op vooruit. In Leuven behaalden ze ruimschoots meer stemmen dan in 1880 en profiteerden ze van het wegblijven van vele liberale kiezers. In Kortrijk kwamen een kleine 250 mensen meer voor de ene katholieke lijst stemmen, ook in Roeselare en Tielt was er een grote opkomst. In Dinant wonnen de katholieken ongeveer 100 stemmen bij, tegen slechts één liberale tegenkandidaat. In Mechelen haalde de ene katholieke lijst in 1884 bijna evenveel stemmen als in 1880, toen er een liberale uitdager was. Hetzelfde geldt voor de katholieke kandidaat in Bastogne, Veurne en Diksmuide. In Arlon, Marche en leper wonnen beide partijen stemmen bij en bleven de machtsverhoudingen grosso modo stabiel. In Turnhout kwamen ongeveer 50 kiezers minder hun steun aan de ene katholieke lijst betuigen. Overigens moet men niet teveel belang hechten aan de uitslagen in die districten: factoren als de weersomstandigheden en de mobilisatiekracht van de lokale partijinstanties speelden er vaak een grotere rol in de uitslag, dan de politieke motieven.
29Samengevat: de katholieken boekten bij de Kamerverkiezingen van 10 juni 1884 een ruime overwinning. Het verlies was minimaal, voor twee derde van de zetels werd winst geboekt. De liberalen gingen er nergens op vooruit. Door de werking van het meerderheidsstelsel werd de katholieke overwinning-waarvan men ruwweg kan schatten dat ze op een gemiddelde stemmenwinst van 5 tot 10% neerkwam over het hele land-omgezet in een aardverschuiving in het parlement. Van de 28 vacante liberale zetels bleven er 2 in liberale handen: Arlon en Virton. Hun meerderheid van 20 zetels in de Kamer (79-59) sloeg om in een katholieke van 32 zetels (85-53), de grootste voorsprong voor een partij sinds de liberale overwinning van 1857 (70-38).
30De Westvlaamse zetels waren nu volledig in katholieke handen, en-op Gent na-ook alle andere Vlaamse districten. Met heel de provincie Namen en zetels in Bastogne, Marche en Neufchâteau, domineerde de katholieke partij bovendien opnieuw-zoals in het begin van de jaren zeventig-het Waalse platteland. Het district Brussel gold nu als nieuwe hefboom tot de macht, hoewel in iets mindere mate dan Gent dat voorheen was geweest. Want met de verkiezingen van 10 juni 1884 kwam een einde aan een periode van 20 jaar, waarin beide partijen zodanig aan elkaar gewaagd waren dat het verlies van één groot district vaak fataal bleek voor de regerende meerderheid. Dat was nadien niet meer het geval: met 32 zetels voorsprong konden de katholieken het zich net niet veroorloven Brussel te verliezen, wel al Antwerpen. Toen dan in 1886 ook Gent werd ingepalmd, was de regerende meerderheid meteen van een ruime veiligheidsmarge verzekerd.
31Zijn er nu uit de cijfers aanwijzingen af te leiden die op een mogelijke oorzaak van de electorale verschuiving wijzen? Eigenlijk niet zoveel, en het zijn veeleer aanduidingen dan zekerheden.
32Er is in de eerste plaats het moment van de verkiezingen. Sinds hun nederlaag van 1880 waren de katholieken haast overal hun electorale posities aan het versterken. Dat bleek uit de uitslag van de Kamerverkiezingen in de provincies Luik, Henegouwen, Oost-Vlaanderen en Limburg van 12 juni 1882. In alle districten waar in 1878 zowel als in 1882 twee lijsten tegenover elkaar stonden Charleroi, Soignies, Waremme, Huy, Verviers, Oudenaarde en Gent-gingen de katholieken er sterk op vooruit, op Waremme na. In Brussel was de eerste opkomst van de Onafhankelijken een succes. De nieuwe zetel in Antwerpen ging daarentegen naar de liberalen. Globaal genomen zaten de katholieken dus al in 1882-hoewel ze toen slechts één zetel wonnen-in de lift. Als men bovendien de uitslagen van Brussel en Antwerpen uit 1882 en die van de tussentijdse verkiezingen in Philippeville en Namen in hetzelfde jaar vergelijkt met de resultaten van de verkiezingen in die districten twee jaar later, stelt men in de vier gevallen een verdere stijging vast. Het lijkt dan ook niet overdreven te stellen dat de katholieke "conjunctuur" tussen 1880 en 1884 haast continu in stijgende lijn verliep.
33Na 10 juni 1884 kwam aan die opwaartse trend een einde. Dat bleek al bij de Senaatsverkiezingen een maand later, op 8 juli: in de vijf provincies die ook al voor de Kamer hadden gestemd, gingen de katholieken nergens nog vooruit, integendeel, Nijvel en Brussel gingen voor de nieuwe regering verloren. In de vier andere provincies gingen-behalve in Charleroi-de katholieken er wel nog op vooruit, vergeleken bij de Senaatsverkiezingen van 1882. Ook bij de Kamerverkiezingen van 1886 in Luik, Henegouwen, Oost-Vlaanderen en Limburg wonnen de katholieken, vergeleken bij 1882, nog stemmen en zetels bij, maar de overwinning was-met o.a. verlies in Tournai, Soignies en Ath-lang niet zo spectaculair als die van 1884. Kortom, het katholiek "elan" van vóór 1884 was gebroken, zelfs al was er nog geen sprake van een afbrokkeling van de veroverde machtspositie.
34De knik in de curve ontstond dus op 10 juni 1884, toen een katholieke regeringsploeg het liberale kabinet afloste. Die machtswisseling schijnt dus oorzaak geweest te zijn van het "opdrogen" van de aanvoer van nieuwe kiezers. Men kan dan ook veronderstellen dat bij die nieuwe katholieke kiezers heel wat ontevredenen uit het liberale kamp waren. Die stroom "overlopers" droogde op toen de oorzaak van hun ontevredenheid verdween. Een andere belangrijke veronderstelling kan men op dezelfde manier afleiden uit het behoud van de nieuw verworven katholieke machtspositie na 1884: dat minstens een deel van die ontevredenen niet meer naar de oude schaapstal is teruggekeerd.
35Waarom die liberalen dan specifiek ontevreden waren is niet exact uit de cijfers af te lezen. Maar uit de gedetailleerde uitslag van de Kameren Senaatsverkiezingen in het arrondissement Brussel valt toch minstens één factor af te leiden. Er werd in de zomer van 1884 in het hoofdstedelijk district op een ruime maand drie keer gestemd: voor de Kamer op 10 juni, voor de Senaat op 8 juli en de herstemming voor alle Senaatszetels één week later. De uitslagen vertonen opvallende verschillen.
36Op 8 juli, bij de verkiezing van de senatoren, waren de Onafhankelijken er ongeveer 200 stemmen op achteruitgegaan. Ze wonnen er 100 van terug een week later. De liberalen deden echter beter: eerst zo'n 1000 stemmen bij op 8 juli, nog eens 700 stemmen meer een week later. Die stemmen kunnen niet van de Onafhankelijken gekomen zijn, op 100 tot 200 na. Waar de liberalen ze dan wel haalden blijkt uit de evolutie van de "reële participatie", waarmee kan nagegaan worden in hoeverre de kiesgerechtigden van hun stemrecht gebruik maakten en niet thuisbleven of blanco stemden. Op 8 juli was die met ruim 4% gestegen, vergeleken bij de verkiezingen voor de Kamer. Een week later steeg de reële participatie opnieuw, ditmaal met iets minder dan 4%. Bij nadere analyse blijkt dat tussen 10 juni en 8 juli vooral het aantal blancostemmen daalde, tussen 8 juli en 15 juli vooral de opkomst steeg.
37Vele liberale kiezers hebben het dus op 10 juni vertikt hun stem uit te brengen. Eén maand later deden ze dat wel. De Brusselse pers zag na de verrassende verkiezingsuitslag van 8 juli vooral de liberale campagne als oorzaak, rond een al dan niet vermeende dreiging vanuit de regering om protectionistische tarieven in te voeren22. Uit de uitslag van de verkiezing voor de Kamer lijkt echter nog een andere oorzaak afgelezen te kunnen worden. De liberale kandidaten met de slechtste resultaten waren Janson, Féron, Arnould en Robert, de kopstukken van het Brusselse radicalisme, die 200 tot 350 stemmen minder behaalden dan boegbeeld Van Humbeeck. Op de senaatslijst kwamen geen kandidaten van de strekking Janson voor, tot geruststelling blijkbaar van de liberale cijnskiezer. Onrechtstreeks blijkt de angstreflex natuurlijk ook uit de overwinning op 10 juni van de Onafhankelijken, waarvan het anti-radicalisme het voornaamste bindteken vormde. In welke mate die afkeer echter doorgewogen heeft, valt niet uit de cijfers te achterhalen. Dat tussen 8 en 15 juli opnieuw ca. 700 liberale kiezers besloten hun afwachtende houding op te geven, toont trouwens aan dat nog andere factoren een belangrijke rol speelden.
38De katholieken behaalden op 10 juni echter niet alleen hun overwinning doordat een deel van het traditioneel liberaal stemmende kiezerscorps naar hen overliep. Er waren ook bijzonder veel nieuwe kiesgerechtigden bij gekomen sinds de vorige verkiezingen. Tussen 1880 en 1884 groeide het kiezerskorps in de vijf provincies die in juni 1884 naar de stembus trokken met 10% aan, dat is de hoogste stijging in heel de periode van 1857 tot 1892. Merkwaardig is dat in de andere provincies het kiezerskorps gedurende die vier jaar slechts met 7,5% steeg23. Nog merkwaardiger wordt het wanneer blijkt dat voor heel België tussen 1880 en 1882 het kiezerskorps het felst aangroeide in de volgende vijf districten: in volgorde Luik, Soignies, Charleroi, Waremme en Oostende, vier arrondissementen op vijf dus waar in 1882 verkiezingen plaatsvonden. In de daaropvolgende twee jaar vielen de felste stijgingen te noteren in Brussel, Antwerpen, Namen, Luik en Dinant, opnieuw vier van de vijf districten met verkiezingen voor de deur. En de meest frappante vaststelling is dat voor de vijf provincies die in 1884 stemden Brussel, Antwerpen, Namen, Oostende en Neufchâteau tussen 1880 en 1884 de grootste aangroei van hun kiezerskorps zagen, landelijke zowel als stedelijke arrondissementen dus, maar vooral: allemaal fel betwiste kiesdistricten.
Tabel 2. De groei van het kiezerskorps 1880-1884. INDEX KIESGERECHTIGDEN 1880-1884
Brussel | 116.36 | Turnhout | 104.26 |
Antwerpen | 112.65 | Brugge | 103.98 |
Namen | 111.52 | Virton | 103.92 |
Oostende | 110.09 | Leuven | 103.71 |
Neufchâteau | 110.00 | Nijvel | 103.94 |
Dinant | 109.94 | Tielt | 102.67 |
Kortrijk | 108.89 | Diksmuide | 102.06 |
Roeselare | 108.48 | Veurne | 101.50 |
Marche | 108.34 | Arlon | 101.14 |
Mechelen | 107.33 | Ieper | 101.13 |
Philippeville | 104.73 | Bastogne | 99.30 |
39Achter het groeiproces moet niet meer systematiek gezocht worden dan er werkelijk was. Als men de lijsten met groeicijfers verder afgaat, vindt men er niet meer hetzelfde logische patroon in terug. Met andere woorden: er zijn wel aanwijzingen om te stellen dat de groei van het kiezerskorps ook wel wat te maken had met de nabijheid van verkiezingen en dus met kunstmatige kiezerskweek vanwege de kiesverenigingen, maar er is geen sluitend bewijs voor.
40Het is zeker niet uitgesloten: wie zijn kiesrecht baseert op belastingen, riskeert van belastingsfraude een poort naar de stembus te maken. De arrondissementele kiesverenigingen hielden er gedetailleerde lijsten op na van hun eigen aanhang, van de onverbeterlijken in het andere kamp, van de twijfelaars die nog omgepraat, omgekocht of omgechanteerd moesten worden, van die sympathisanten die net niet genoeg belasting betaalden om kiezer te zijn en met enige steun uit de partijkas toch tot de stembus konden toegelaten worden, van de tegenstanders die eigenlijk geen stemrecht mochten hebben24. Bij de verkiezingen onder het cijnskiesrecht vormde een hardwerkende organisatie de sleutel tot het succes. En als onze aanwijzingen niet verkeerd zijn, dan is er tussen 1880 en 1884 heel wat "georganiseerd". Vermits de katholieken met de prijzen gingen lopen, zou dat dan vooral door hen gebeurd zijn, al is ook hier niet duidelijk in welke mate.
41Belangrijker dan vast te stellen dat het aantal kiesgerechtigden gestegen was, is na te gaan in welke bevolkingsgroepen die groei te situeren viel. Het beschikbare cijfermateriaal laat ook hier echter niet toe afgelijnde besluiten te trekken. Op basis van gegevens op de kiezerslijsten werd jaarlijks in het Statistisch Jaarboek een tabel opgesteld met per arrondissement een indeling van de kiezers volgens hun beroep 25. Die tabellen hebben een beperkte waarde, omdat 1°) ze gebaseerd zijn op wat de kiezers zelf als beroep opgaven, wat niet direct een nauwkeurige verzameling van gegevens oplevert en 2°) omdat de indeling van de tabellen zeer rudimentair was, met o.a. een categorie "Autres professions" waarin soms25% van de kiezers werd gerangschikt.
42Zoiets maakt nauwkeurig werk natuurlijk onmogelijk en het is dan ook onbegonnen werk om in details en procenten uit te weiden over elk arrondissement. De tabel met reële cijfers in de betwiste districten geeft enig idee over de verschuivingen. Enkele grote, zij het geen scherpe lijnen zijn wel uit die cijfers af te leiden. De katholieke overwinning van 1884 ging merkwaardig genoeg bijna overal gepaard met een daling van het aandeel van de landbouwers in het kiezerskorps (voor Belgïe was dat tussen 1880 en 1884 een daling van-2,3%). Dat was de bevolkingsgroep die er het hardst op achteruitging. De markantste stijging zat juist bij de ons zo weinig zeggende categorie van "autres professions" (1,25% voor heel België).
43Voor de rest verschilde de stijging van het aandeel van elke bevolkingsgroep in het cijnskiezerskorps van arrondissement tot arrondissement. Al waren er een aantal beroepen die bijna overal tot de grote stijgers behoorden: de categorie "propriétaires, rentiers, pensionnés civils et militaires"; ook: de "négociants, armateurs et agents de change"; verder: de "cabaretiers et débitants de boissons", de "boulangers et patissiers", de "bouchers", de "boutiquiers" en de "entrepreneurs, maçons, peintres et menuisiers en bâtiment".
44Dat zijn, behalve de eigenaars, allemaal mensen die we niet direct bij de notabelen-de notarissen, rechters, advocaten, geestelijken, officieren, bankiers, geneesheren of industriëlen-zouden rangschikken. Voor zover men daarvoor op deze gegevens kan steunen, zou de aangroei dus eerder te situeren zijn bij de middengroepen en de kleine burgerij.
45Die vaststelling valt vrij goed te rijmen met wat geleerd kan worden uit de pers over de verkiezingscampagne van 1884. Beide strekkingen erkenden na de stembusslag dat de verdeeldheid tussen radicalen en doctrinairen een grote rol gespeeld had bij de liberale verkiezingsnederlaag 26. Maar een tweede oorzaak, die iets meer door de katholieke dan door de liberale pers naar voren gebracht werd, was dat de katholieken maximaal de ontevredenheid benut hebben die bestond over de fiscale en economische politiek van de regering27.
46Strikt genomen bevatte het katholiek programma slechts één uitgesproken politiek punt: de afschaffing van de schoolwet van 1879. En zelfs dat punt werd voorgesteld als een compromis: in de plaats zou geen katholieke wet komen, maar een decentralisatie van het onderwijs naar de gemeenten toe. De Onafhankelijken in Brussel deden daar nog een schepje vaagheid bovenop: zij verkondigden in algemene bewoordingen de "pacification scolaire" en trokken vooral van leer tegen de hoge kostprijs van de liberale schoolpolitiek28.
47De andere thema's van het katholiek programma speelden nog meer in op een verlangen naar gemoedsrust en minder crisis bij de kiezer: geen grondwetsherziening, maar een maximale uitbreiding van het stemrecht binnen de bestaande normen; decentralisatie en verdediging van de provinciale en gemeentelijke vrijheden; besparingen en minder belastingen; vermindering van de militaire uitgaven; oprichting van een ministerie van Handel en Industrie, om beter de crisis te bestrijden; en op het platteland ook: protectionistische tarieven. Daartegenover hadden de docrinairen slechts een verderzetten van het gevoerde beleid aan te bieden en het perspectief van een hardere aanpak van kerk en clerus. Waaraan de radicalen nog de grondwetsherziening, de persoonlijke dienstplicht, sociale hervormingen en het verplicht onderwijs voegden29.
48Men mag de impact van elk van die programma's toen zoals nu zeker niet overschatten, maar ze mogen dan vaag zijn, ze dragen ook bij tot het (sfeer)beeld dat de kiezer van een partij krijgt, tot de indruk over bepaalde kandidaten, die vaak doorslaggevend is bij de ultieme keuze in het stemhokje. En op basis van de programma's en de verkiezingscampagne kan men het keuzemoment in 1884 in neutrale termen als volgt trachten te omschrijven: kiezen voor een regering die de nadruk legt op het verderzetten van hervormingen die aanleiding kunnen worden tot politieke strijd, of kiezen voor de oppositie die de veranderingen naar de koelkast wil en een aanpak van crisis en staatskas belooft.
49De portefeuille lag uiteindelijk nader dan het ideologisch manifest. In zijn analyse van de verkiezingsuitslag schreef de liberale graaf Goblet d'Alviella dat naast de verdeeldheid in zijn eigen partij, de economische crisis de belangrijkste oorzaak vormde voor de nederlaag van de liberalen. De katholiekeBien Public sprak van "een triomf van de zakelijke aanpak". De liberale Antwerpse Précurseur schreef: "niet de echte katholieken hebben gewonnen; er zijn immers alleen maar Onafhankelijken, Meetingers en conservatieven"30.
50Alleszins in de fel betwiste districten, waar ze de basis legden voor hun overwinning, hebben de katholieken gewonnen door in te spelen op een behoudsgezinde of "poujadistische" reflex, die naar boven komt bij elk economisch ontij: doe de politiek in de koelkast en maak plaats voor het crisismanagement. No nonsens. Dat zou dan vooral goed aangeslagen zijn bij hen die het zwaarst de weerslag van de crisis voelden: de middengroepen en de kleine burgerij. Sommige waarnemers uit 1884 is dat ook opgevallen. De nieuwe, katholieke Patriote schreef na de verkiezingen dat de overwinning van de Onafhankelijken "een ware triomf voor de kleine burgerij vormde". En de socialistische National belge interpreteerde het resultaat in dezelfde zin: "in Brussel heeft de kleine kiezer zijn stem gegeven aan de Onafhankelijken. De kleine belastingbetaler heeft zijn onvrede geuit"31.
51Hoe zag nu het gewijzigde partijenlandschap van België er na de verschuiving van 1884 uit? Het Vlaamse platteland bleef de onbedreigde machtsbasis van de katholieken. Van de Vlaamse steden was Brugge definitief in het katholieke kamp verzeild. Antwerpen en het in 1886 ingepalmde Gent bleven wankeler, de Brusselse zetels kwamen soms in liberale handen terecht bij tussentijdse verkiezingen. De provincie Namen en de Luxemburgse districten Neufchâteau, Bastogne en Marche waarbij in 1888 ook Virton kwam en bij een tussentijdse verkiezing in 1892 zelfs Arlon-gingen niet meer verloren. Vanaf 1886 stuurde ook het Waalse plattelandsdistrict Waremme katholieken naar het parlement. Bij de volgende verkiezingen voor de grondwetsherziening van 1893 veroverde de regeringspartij ook eenmalig zetels in Charleroi, Verviers, Ath en Huy, bedreigde ze de liberalen in Tournai en dwong ze hen eenmaal tot een herstemming in hun stevigste bolwerk Mons. Kortom, zelfs in hun eigen provincies Henegouwen en Luik kregen de liberalen met grotere katholieke tegenstand af te rekenen.
52Toch was de positie van de regering niet onbedreigd. Voor haast alle vanaf 1884 door de katholieken gewonnen zetels gold dat een algemene verschuiving van ongeveer 5% der stemmen door de werking van het meerderheidsstelsel opnieuw een liberale regering aan de macht kon brengen. Zelfs al werd de strijd nu meer gestreden in de Waalse districten en Brussel dan in de Vlaamse steden, en zelfs al zetelde er tussen 1886 en 1892 geen enkele liberaal uit de Vlaamse arrondissementen in de Kamer, dan bleef men aan katholieke zijde op zijn hoede voor een mogelijk verlies van één of meerdere grote steden en voelden de liberalen zich allesbehalve uitgeteld32. De ruime verkiezingsoverwinning van de oppositie in Brussel in 1892 toonde aan hoe snel de situatie kon omslaan. De uitgebreide katholieke linies bleken kwetsbaar, net zoals de liberale vóór 1884.
53Dat verklaart trouwens gedeeltelijk de moeilijkheden waarmee de regering Beernaert tussen 1884 en 1894 te kampen kreeg33. Hoewel het pragmatische, unionistisch geïnspireerd en ook op een deel van de liberalen afgestemd beleid van de kabinetsleider zijn wortels vond in de gebeurtenissen rond het ontslag van de ministers Malou, Jacobs en Woeste in oktober 1884, lag het ook in het verlengde van de verkiezingsoverwinning van 1884, zoals we die hier getekend hebben. De toen overgewaaide liberale kiezers en de anderen, die in essentie vermoedelijk een a-politieke en op economische problemen gerichte aanpak wensten, konden door Beernaerts politiek zeker niet afgeschrikt worden. Misschien niet toevallig keerde Brussel trouwens pas opnieuw naar het liberale kamp in 1892, toen een uitgesproken politieke kwestie-de grondwetsherziening-centraal stond. Beernaert kreeg dan wel te kampen met een opstand vanuit de machtsbasis van de katholieke partij op het Vlaamse platteland, waar men aandrong op meer protectionisme en afwijzing van de persoonlijke dienstplicht, en waar men de grondwetsherziening zou trachten tegen te gaan. Electoraal kostte de verwaarlozing van de "trouwe" katholieken Beernaert niets. Wel zouden de volksvertegenwoordigers uit die districten hem uiteindelijk in 1894 ten val brengen. Die verdeeldheid zat ook al voor een deel in de overwinning van 1884 ingebouwd.
54Voor elk van de partijen was de machtsverschuiving van 1884 trouwens slechts een symptoom van interne veranderingen, iets wat nog duidelijker wordt als we vergelijken met de trends in het buitenland in die periode.
55De jaren rond 1884 betekenden het einde van een tijdperk voor de doctrinairen, niet alleen in België, maar in heel Europa. Steeds dieper geëngageerd in wat zij als een strijd voor meer vrijheid beschouwden tegen kerk en clerus, wisten zij geen blijf met de door de economische crisis aangewakkerde roep om meer staatsinterventie, om ideologische redenen niet, maar ook om fiscale redenen niet. De conservatieven en radicalen waren de staatsinterventie minder ongenegen, en hadden bovendien ideeën voor de financiering ervan, respectievelijk protectionistische tarieven en belastingen op de inkomens. In de tweede plaats verloren in heel Europa in deze periode de notabelen aan macht, door de intrede van de middengroepen en de massa's-de arbeiders, maar ook de door de confessionele tegenstellingen en de protectionistische kwestie bewust geworden boeren-in de politiek. Beide factoren kunnen ook toegepast worden op het België van 1884, zij het dat de doorbraak van nieuwe groepen hier kleiner was door het verderbestaan van het cijnskiesrecht.
56Het jaar 1884 betekende in België ook een nederlaag voor de radicalen. Het cijnskiesrecht heeft daar in meegespeeld, in de mate dat het de radicalen bij ons belette een vruchtbare massabasis uit te bouwen, waarmee hun collega's in Engeland, Frankrijk, Zwitserland of Italië de liberale fakkel van de doctrinairen overnamen. Maar in heel Europa viel omstreeks het midden van de jaren tachtig een reactie te noteren tegen het radicalisme en het socialisme dat er achter opdoemde. Vandaar dat bondgenootschappen ontstonden tussen al dan niet confessionele conservatieven en conservatieve liberalen, zoals in Duitsland en Engeland. Op zijn minst de Brusselse Onafhankelijken lijken daar de Belgische versie van.
57Anders dan de conservatieven in Engeland, Frankrijk of Zwitserland, of de Anti-Revolutionairen in Nederland, was de katholieke partij in België in 1884 nog niet bezig met het uitbouwen van een massabasis. Dat hoefde, gezien het bestaan van het cijnskiesrecht, ook nog niet. Wel lijkt het dat de partij zich beter organiseerde dan voorheen, wat blijkt uit de grotere eenheid, de vermoedelijk actievere kiesverenigingen, het presenteren van een eigen programma. Het thema van het herstel van de grieven heeft daar waarschijnlijk een mobiliserende rol in gespeeld en misschien ook voor stemmenwinst gezorgd in traditioneel strijdend-katholieke arrondissementen. Sinds tijdens de Schoolstrijd in elk dorp een liberale schoolmeester was geposteerd, had men in alle plattelandsgemeenten geleerd wat politieke strijd was, een les die meteen toegepast zou worden in de kwestie van de persoonlijke dienstplicht en die van de protectionistische tarieven. Op dat elan heeft de Unie voor het Herstel der Grieven ongetwijfeld ingehaakt.
58Maar de overwinning van 1884 werd behaald in fel betwiste districten, of zelfs in liberale bolwerken als Brussel en Oostende. Daar lijken de katholieken in de eerste plaats ingespeeld te hebben op de economische noden, vooral dan-zo kan verondersteld worden-op die van de middengroepen die niet geïnteresseerd waren in de schoolstrijd, hem enkel te duur vonden. Met een gedempt confessioneel profiel was het mogelijk nieuwe groepen kiezers in te palmen, die anders misschien waren teruggeschrokken voor een te strijdbare katholieke regering. Op dezelfde manier hielden de Onafhankelijken in Brussel en de Meetingpartij in Antwerpen een daverende stilte in acht over de protectionistische tarieven die de katholieken elders beloofden voor hun trouwe boerenaanhang. Zeker onder een meerderheidsstelsel worden verkiezingen niet alleen gewonnen met de hulp van de overtuigde aanhang, maar vooral door een beroep te doen op de twijfelaars en de zwakke sympathisanten. Een regering moet hen paaien, zonder de trouwere en veeleisende traditionele aanhang van zich te vervreemden, een dilemma waarmee ook Beernaert te kampen kreeg. Daarom kan de uitspraak van de Precurseur geparafraseerd worden: de verkiezingen van 1884 werden niet gewonnen door DE katholieken, maar door een behoudsgezind kartel van strijdende katholieken, Meetingers, Onafhankelijken en erfgenamen van het Unionisme.
Notes de bas de page
1 E. H. KOSSMANN, De Lage Landen 1780-1940, Amsterdam-Brussel, 1976, p. 269-270, schrijft o.a. dat de Onafhankelijken in 1884 "het politiek bestel van België totaal veranderden" en "In 1884 waren de katholieken aan de regering gekomen. Het liberale regime was geëindigd in een hopeloze strijd tegen de Kerk".
2 Over de Unie: cf. het artikel van J.L. SOETE.
3 Cf. L. WILS, De politieke ontwikkeling in België 1870-1894,-Algemene Geschiedenis der Nederlanden, XIII, Haarlem, 1978, p. 181-185; T. LUYKX, Politieke Geschiedenis Van België, Amsterdam-Brussel, 1977, p. 173-174.
4 Cf. J. GILISSEN, Le régime représentatif en Belgique depuis 1790, Brussel, 1958, p. 102-117.
5 Veurne, Diksmuide, Oostende, Eeklo, Maaseik, Arlon, Bastogne, Marche, Neufchâteau, Virton. De kamer telde in 1884 138 leden.
6 Zetelaanpassingen na 1857: in 1859, 1866, 1878, 1882 en 1892.
7 Bij gebrek aan sterk georganiseerde partijen, moesten de kandidaten zelf fondsen voor hun verkiezingscampagne verzamelen. En het laat zich raden dat "sponsors" niet graag hun geld investeerden in kansloze kandidaten. Enig idee over de kosten geeft de brief van notaris Eugène Gérard van de Association conservatrice van Philippeville aan volksvertegenwoordiger Helleputte in 1894: "Nos représentants donnent 900 fr., par an. De plus, ils font tous les frais de l'élection. Ceux-ci ont été en 1888 (lutte très vive) de 18.000 fr. En 1892 nous n'avions pas de lutte. Les frais se partagent par 1/3 entre les trois (één senator en twee volksvertegenwoordigers, rf), ce qui fait 6.000 fr pour chacun", Gérard aan Helleputte, 14 februari 1894; ARA, Schollaert-Helleputte, 119.
8 We zijn ons bewust van het enigszins anachronistisch gebruik van de termen Vlaams en Waals, maar die omschrijvingen lijken ons het best geschikt om het voor de 19e eeuw verrassend electoraal verschil tussen beide landsdelen aan te duiden.
9 We hopen in een later artikel gedetailleerder op de werking van het meerderheidsstelsel en de er uit voortvloeiende electorale machtsverhoudingen en-verschuivingen te kunnen terugkonen. Hier volstaat het voorlopig een algemeen beeld te geven.
10 Voor de verkiezingsuitslagen baseerden we ons op M. SIMON-RORIVE, Résultats des élections législatives en Wallonie de 1848 à 1893, Leuven-Parijs, 1977, en op het voorzichtig te hanteren, want erg onvolkomen Μ. MOYNE, Résultats des élections belges entre 1847 et 1914, Brussel, 1970, aangevuld met gegevens uit de Revue de Belgique, de Revue Générale en de pers. Bij het vermelden van de arrondissementele verkiezingsuitslagen zullen we vooral de norm "gemiddelde per kandidaat per partij" gebruiken, een kunstmatige maatstaf cm de partijtegenstellingen te meten, gezien het toch wel dominerende karakter van de partijentegenstelling op de electorale reflexen van de kiezers. Andere normen zijn ook toepasbaar-bv. de score van de beste kandidaat per partij-maar we geven de voorkeur aan het gebruik van gemiddelden omdat de score van uitzonderlijk (on)populaire kandidaten-die niet representatief is voor het geheel van de partij-aanhang-daardoor het meest uitgevlakt wordt.
11 Frère aan Louis Trasenster, 2 juni 1884; ARA, Frère-Orban, 1060.
12 C. WOESTE, Mémoires, I, Brussel, 1927, p. 217.
13 Cf. J. LORY, La question de la réforme électorale et la loi des capacitaires du 24 août 1883,- Liber Amicorum John Gilissen, Antwerpen, 1983, p. 249-274.
14 WOESTE, p. 219.
15 Cf. M. GRUMAN, Origines et naissance du parti indépendant (1879-1884),-Cahiers bruxellois, 1964, IX, ρ. 89-171.
16 Verdere details over Brussel, cf. Infra.
17 Cf. L. WILS, Het ontstaan van de Meetingpartij in Antwerpen en haar invloed op de Belgische politiek, Antwerpen, 1963.
18 WOESTE, p. 217-219.
19 L. VAN HOOREBEKE, Histoire de la politique contemporaine de Belgique depuis 1884, I: 10 juin-23 octobre 1884, Gent, 1905, p. 107-108.
20 Over de oorzaak van de machtsverschuiving in Oostende vonden we zeer weinig terug, behalve dan een brief van bisschop Faict aan Jules Malou, waarin hij schreef dat "le député d'Ostende branle énormément dans la manche", Faict aan Malou, 5 april 1884; Acta episcoporum Brugensium, 1884, p. 178 (kopie KADOC Leuven).
21 Met "reële participatie" bedoelen we: het totaal aantal uitgebrachte stemmen gedeeld door het totaal aantal kiesgerechtigden, vermenigvuldigd met het aantal beschikbare zetels in een district. Er kwamen ook nog drie socialisten op in Brussel op 10 juni: Picard die 440 stemmen behaalde, De Paepe (347) en Van Caubergh (307).
22 Cf. Le Patriote van 10 juli, die sprak van een liberale hekelcampagne rond de "canard de l'impôt sur la farine, auquel on n'a pas voulu couper le coup cok: L'Etoile belge, 14 juli 1884. Die krant stelde toen ook dat op 10 juni vele liberale kiezers hun antipathie tegenover enkele kandidaten blijkbaar hadden vertaald in een antipathie t.o.v. de hele liberale lijst.
23 Gegevens uit: Annuaire statistique de la Belgique, 1886, p. 100-101.
24 Ter illustratie: het rapport van de Gentse katholieke advocaat Théo Léger aan de nuntius over de voorbereidingen van de verkiezingen van 10 juni 1890 in Gent,-J. ART, Vaticaanse brieven en plaatselijke politiek. De nuntius en de Gentse partijstrijd rond 1890,-Bijdragen tot de Geschiedenis, 1980, p. 430-438.
25 Annuaire statistique de la Belgique, 1880, p. 104-107, 1884, p. 130-133.
26 Die verdeeldheid was vooral groot in Brussel, maar daarover werd door alle kranten tot in de kleinste uithoeken van het land uitvoerig bericht.
27 O.a. de liberale, Brusselse L'Echo du Parlement van 11 juni 1884 wees naast de liberale verdeeldheid-waarvoor het de radicalen verantwoordelijk achtte-ook de nieuwe belastingen en de economische crisis als oorzaken aan.
28 Het programma van de katholieken, of van de Onafhankelij ken, was geen afgelijnd geheel. De programmapunten werden voortdurend herhaald door de kandidaten en in de pers tijdens de campagne, zij het zelden allemaal tegelijk. Een soort "samenvatting" van al die programmapunten vonden we in de Bien Public van 3 juni 1884 en in de Journal de Bruxelles van 5 juni 1884.
29 Een echt doctrinair programma vonden we nergens terug, wel vele radicale, die overigens zoals bij de katholieken, vaak van elkaar verschilden. Cf. Etoile belge, 28 mai 1884, Journal de Bruxelles, 30 mei 1884, La Gazette, 4 juni 1884.
30 Revue de Belgique, 15 juni 1884, p. 204-211; Bien Public, 13, 14 en 15 juni 1884; Le Précurseur, 11 juni 1884.
31 Le Patriote, 11 juni 1884; Le National belge, 11 juni 1884.
32 J. ART, p. 417-421.
33 L. WILS, De politieke ontwikkeling, p. 191-206.
Auteur
Le texte seul est utilisable sous licence Licence OpenEdition Books. Les autres éléments (illustrations, fichiers annexes importés) sont « Tous droits réservés », sauf mention contraire.
Soigner ou punir ?
Un regard empirique sur la défense sociale en Belgique
Yves Cartuyvels, Brice Chametiers et Anne Wyvekens (dir.)
2010
Savoirs experts et profanes dans la construction des problèmes publics
Ludivine Damay, Denis Benjamin et Denis Duez (dir.)
2011
Droit et Justice en Afrique coloniale
Traditions, productions et réformes
Bérangère Piret, Charlotte Braillon, Laurence Montel et al. (dir.)
2014
De la religion que l’on voit à la religion que l’on ne voit pas
Les jeunes, le religieux et le travail social
Maryam Kolly
2018
Le manifeste Conscience africaine (1956)
Élites congolaises et société coloniale. Regards croisés
Nathalie Tousignant (dir.)
2009
Être mobile
Vécus du temps et usages des modes de transport à Bruxelles
Michel Hubert, Philippe Huynen et Bertrand Montulet
2007